Het aantal bevestigde besmettingen geeft een misleidend beeld van zowel de hoogte als het tijdstip van de echte piek van besmettingen in België. Dat toon ik hieronder aan met data van zowel Sciensano zelf als van steekproeven van het Rode Kruis.
In een eerder artikel heb ik al aangetoond dat er veel meer besmettingen zijn gebeurd in België dan de bevestigde aantallen zouden suggereren: in plaats van ca. 60.000 gevallen ligt het aantal echte doorgemaakte COVID-19 infecties eerder rond de 600.000. Dit blijkt uit steekproeven met reststalen van bloeddonors: bij 4,7% zijn antilichamen teruggevonden tegen het SARS-CoV-2-virus.
De verklaring van deze ogenschijnlijke discrepantie ligt in het lage aantal uitgevoerde testen bij de aanvang van de epidemie (zie ook de lichtblauwe curve in de grafiek van de website van VRTNWS hieronder), en bij de vaststelling dat meer dan 80% van de mensen die besmet zijn geen of slechts milde symptomen vertonen.
Uit de steekproeven op de reststalen van bloeddonors (grafiek in eerder artikel) blijkt dat het percentage besmette burgers sinds midden april is gestabiliseerd rond de 4,7%. Dit geeft een beeld van minstens twee weken ervoor, het duurt namelijk even na een besmetting voordat het lichaam antilichamen heeft aangemaakt die men via een dergelijk bloedonderzoek kan objectiveren.
Dit alleen al doet vermoeden dat de piek van de besmettingen sinds eind maart achter de rug is, en niet pas eind april zoals de bovenstaande grafiek doet uitschijnen.
Deze stelling is nog niet zo vreemd, gezien we in die periode "in ons kot" zaten. Correlatie is geen causatie, dit bewijst niet dat de "lockdown light" geleid heeft tot een stop van de exponentiële toename, maar het is toch behoorlijk suggestief.
De bevestigde besmettingen geven dus niet de "echte" piek weer. Hoe die er waarschijnlijk uit heeft gezien?
Wel, Sciensano houdt al sinds jaar en dag gedetailleerde data bij van influenza-like klachten. Via peilpraktijken van huisartsen worden de klachten van patiënten verspreid over gans België wekelijks bijgehouden en gerapporteerd. Op deze manier krijgen we een zicht op de ernst en de duur van het griepseizoen. Elk jaar opnieuw raken er ongeveer een half miljoen burgers besmet, en overlijden er een vijfhonderd à duizend Belgen aan het griepvirus.
In bovenstaande grafiek kun je zien dat we dit jaar een relatief zwak griepseizoen hadden. Een relatief late start, een lage piek, en een snelle omslag. Maar wat zien we dan plots rond week tien? Een nog niet eerder vertoonde tweede klim naar een hogere piek van mensen die bij de huisarts consulteren omwille van een grieppaal beeld. Je raadt het al, deze tweede golf van klachten werd niet veroorzaakt door het influenzavirus, maar door het SARS-CoV-2-virus.
De tweede piek lag rond de dertiende week van het jaar, oftewel de week van 23 maart. In de voorbije weken is het beeld relatief gelijklopend met de bevestigde gevallen, maar nu wordt er ook een stuk meer getest dan drie maanden geleden.
Wanneer ik de twee grafieken (bevestigde besmettingen + gerapporteerde griepklachten) probeer te overlappen met ook de serologische testen, krijg ik volgend beeld.
De grote massa van besmettingen heeft plaatsgevonden in maart en de eerste weken van april. Dit blijkt uit zowel de gemelde klachten bij de huisartsen als uit de serologische omslagen bij bloeddonoren.
De piek lag dus eerder en hoger dan wat de grafiek van de bevestigde besmettingen weergeeft. Wat dit alles betekent voor de verdere evolutie? Dat geef ik misschien in een volgend artikel mee.