Mijn vrouw beschuldigt me er regelmatig van – geheel onterecht
naar mijn mening – dat ik onze dochters, en kinderen in het algemeen, doorgaans
op korte termijn omtover tot schreeuwende, gillende belhamels.
“Waar haal je dat idee vandaan?” vraag ik dan heel
onschuldig. “Ik merk daar helemaal niets van.” Waarop zij aan de hand van objectieve,
gekalibreerde metingen aantoont dat het gewogen gemiddelde dB(A) niveau in het
huis vanaf mijn aanwezigheid hoger ligt dan ervoor, en dat er een plotse en
significante piek is welke volgens haar overeenkomt met mijn imitatie van een vervaarlijk
klinkend maar overigens relatief onschuldig kietelmonster.
“Poeh,” zeg ik dan, “dat kan puur te wijten zijn aan toeval.
Waarbij mijn eega aan de hand van een statistische analyse op meerdere metingen
aantoont dat de p-waarde van deze nulhypothese kleiner is dan 0,001. Of anders
gezegd, dat de kans dat mijn thuiskomst en de gelijklopende stijging in
geluidsproductie berust op puur toeval, kleiner is dan één op duizend. Wat, wil
ik hier toch nog even terzijde kwijt, nog steeds betekent dat het wel degelijk aan
toeval te wijten kan zijn.
Maar ik richt mijn pijlen op een andere denkfout. “Je
hypothese is enkel gebaseerd op observaties bij onze dochters.” Helaas kan ze
ook andere voorbeelden voorleggen van door lawaaioverlast geïnduceerde
gehoorschade bij de ouders van onze neefjes. Mijn suggestie dat er een
genetische voorbeschiktheid bestaat tot geluidsproductie via haar kant van de
familie, wordt door haar ontkracht aan de hand van videografisch bewijsmateriaal van
onze nichtjes (via mijn kant van de familie), casussen van bezoeken door klasgenootjes van onze oudste dochter, en gelijkaardige voorvallen van
lawaaihinder bij de kinderen van vrienden.
Grootmoedig bevestig ik dat haar argumenten goed onderbouwd
zijn, en dat er op basis van de beschikbare gegevens effectief een zeker verband
lijkt te bestaan tussen mijn aanwezigheid en luidruchtige kinderen.
“Maar,” zeg ik vervolgens, “correlatie is geen causatie.” Ik
verduidelijk me verder. “Twee gebeurtenissen die samen optreden zijn niet
noodzakelijk oorzaak en gevolg. Deze denkfout wordt ook wel Cum hoc ergo propter hoc genoemd (met
dit, dus vanwege dit). Zo is er een correlatie tussen het (dalend aantal)
piraten en de gemiddelde wereldtemperatuur. Dit betekent niet dat het
piratentekort geleid heeft tot het broeikaseffect, of omgekeerd dat het
broeikaseffect de ondergang van piraten heeft teweeggebracht.” Tot slot de coup
de grâce: “Volgens dezelfde logica kun je wel besluiten dat er een correlatie
bestaat tussen mijn aanwezigheid en luidruchtige kinderen, maar niet dat er ook
effectief een oorzakelijk verband is tussen deze twee gebeurtenissen.”
En hiermee win ik mijn betoog. Zo interpreteer ik toch de
reactie van mijn echtgenote wanneer ze uiteindelijk met haar ogen rolt en zichzelf
in de keuken een glas water haalt om een bruistabletje Dafalgan in op te
lossen.
Wat me er overigens aan doet denken, ik moet een nieuwe doos Dafalgan gaan halen. Ja, mijn echtgenote heeft regelmatig hoofdpijn. Zal door de kinderen komen; ze zijn soms nogal luidruchtig…
Wat me er overigens aan doet denken, ik moet een nieuwe doos Dafalgan gaan halen. Ja, mijn echtgenote heeft regelmatig hoofdpijn. Zal door de kinderen komen; ze zijn soms nogal luidruchtig…