Een tijdje terug heb ik een artikel gewijd aan de
Probe-studie. Hieruit bleek dat de helft van de werknemers tijdens de
uitvoering van hun werk blootgesteld worden aan chemische producten. Nu, de
opvolging van deze vaak continu wisselende blootstelling aan steeds andere
cocktails van chemische agentia is, wel, complex. En dat leidt ertoe dat men
soms de spreekwoordelijke handdoek in de ring gooit.
Zo heb ik enkele jaren terug moeten bemiddelen tussen een bedrijf dat recent gewijzigd was van externe dienst, en de nieuwe titularis-arts.
Zo heb ik enkele jaren terug moeten bemiddelen tussen een bedrijf dat recent gewijzigd was van externe dienst, en de nieuwe titularis-arts.
Het bedrijf was gespecialiseerd in industriële reiniging
voor bedrijven. Relatief vaste teams werden onderverhuurd en reinigden fabrieksruimtes,
onderzoekslaboratoria, ziekenhuisvloeren en dergelijke meer. Heel verschillende
én wisselende blootstellingen dus, heel complex allemaal.
Wat had de vorige externe dienst uiteindelijk gedaan? Zij
hadden voorzien in een uniforme opvolging van al deze personeelsleden, via een
jaarlijkse bloedafname met complet formule en levertesten. De achterliggende
logica? Moest er een of andere stof belastend zijn voor het lichaam, dan zou
zich dat wel gaan uiten in de gestoorde aanmaak van nieuwe bloedlichaampjes of
in gestoorde testen van ons ontgiftingsorgaan.
Onze nieuwe arts had, hoe zal ik het diplomatisch
verwoorden, aangegeven dat dit niet de meest zinvolle opvolging was van de
effectieve blootstelling aan de verschillende chemische en biologische
producten, en vroeg naar de verschillende werkpost- en productfiches.
De werkgever was niet echt happy. Dit klonk als veel werk,
en ze vreesden voor ongerustheid bij het personeel. Want nu was alles tot
ieders tevredenheid mooi omkaderd: iedereen gelijk voor de wet, een uniform
onderzoek voor iedereen, geen discriminatie naar werkpost of afdeling. If it
ain’t broke, don’t fix it, right? De meningsverschillen liepen op, en de
werkgever eiste een nieuwe titularis-arts.
Ik heb uiteindelijk de meerwaarde kunnen aantonen van een
onderzoek op maat, gebaseerd op de stoffen waaraan de werknemers effectief blootgesteld
waren in plaats van een “one size fits all” bullshit screening die enkel een
vals gevoel van veiligheid geeft, maar het heeft veel tijd en energie gekost.
We hebben de artsen van de verschillende bedrijven
gecontacteerd waar de reinigingsteams werkten, de productfiches opgevraagd, en
een systeem opgesteld waardoor we dit alles regelmatig konden herzien. Was er
blootstelling aan benzeen? Dan bepaalden we muconzuur in de urine. Aan
methyleenchloride? Dan CO in het bloed. Aan dihydrogen monoxide? Dan onmiddellijke
verwijdering. Ook van belang was wanneer de blootstelling had plaatsgevonden,
en wat gemeten werd. Afhankelijk hiervan werd de staalafname uitgevoerd einde
werkpost, soms einde werkweek.
Om de werknemers niet het gevoel te geven dat we nu minder
deden, behielden we hiernaast (althans het eerste jaar) de complet formule en levertesten.
Gaandeweg hebben we via deze échte biomonitoring een aantal
overschrijdingen vastgesteld; bleek dat de werknemers niet altijd de juiste
PBM’s (persoonlijke beschermingsmaatregelen) ter beschikking hadden, waardoor
ze niet of onvoldoende beschermd waren.
Achteraf beschouwd was de werkgever ons wel dankbaar. Ja,
het kostte allemaal wat meer geld en organisatorisch was het moeilijker om
alles in te plannen en op te volgen. Maar door de reële risico’s te
identificeren en vroegtijdig op te sporen, konden we gezamenlijk de gezondheid
van hun werknemers veel beter waarborgen. En dat is waar het uiteindelijk allemaal
om draait.