Een collega arbeidsgeneesheer vroeg zich onlangs nog af of wat de wettelijke bepalingen zijn omtrent het plaatsen van onderhoudsproducten in de nabijheid van een centraal verwarmingssysteem op aardgas. Ik zal de informatie ook maar op mijn blog plaatsen, het kan iemand anders nog eens van pas komen.
---
De wetgeving (zie ter info onderaan) is duidelijk. In artikel 52.7.4 staat dat er geen brandbare producten in de onmiddelijke omgeving van de verwarmingsketel mogen staan.
De te nemen voorzorgsmaatregelen zijn dus afhankelijk van de aard van de aanwezige onderhoudsproducten. Brandspiritus bijvoorbeeld is zeker een brandbare stof. Er moet ook gekeken worden naar het verpakkingsmateriaal. In de meeste gevallen zal het gaan om plastics, brandbaar materiaal dus. Als algemene richtlijn zou ik adviseren dat de kuisproducten NIET in het verwarmingslokaal worden geplaatst. Indien dit absoluut niet mogelijk is, dienen ze - om toch nog conform de wetgeving te blijven - in een afgesloten kast geplaatst te worden.
---
Algemeen Reglement voor de ArbeidsBescherming
Titel II. Hoofdstuk I. Afdeling V.
Art. 52.7. Verwarming van de lokalen.
52.7.1.
a) Op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde stookplaatsen.
De muren, wanden, vloeren en zolderingen van de stookplaatsen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur of zijn gebouwd uit metselwerk, beton of andere onbrandbare materialen. Als er gebruik gemaakt wordt van vloeibare of gasvormige brandstoffen moet elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw, en tussen de stookplaats en de brandstofopslagplaats, afgesloten zijn door een deur met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur. Deuren uit hout en aan weerszijden bedekt met staalplaat zijn toegelaten. Die deuren sluiten automatisch. Ze zijn voorzien van geen enkel toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden. De stookplaatsen moeten behoorlijk verlucht zijn.
b) Stookplaatsen waarvan de bouw is aangevangen na 1 juni 1972.
De muren, wanden, vloeren en zolderingen van de stookplaatsen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur. Als er gebruik gemaakt wordt van vloeibare of gasvormige brandstoffen, moet elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw, en tussen de stookplaats en de brandstofopslagplaats, afgesloten zijn door een deur met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur.
Die deuren sluiten automatisch. Ze zijn voorzien van geen enkel toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden. De stookplaatsen moeten behoorlijk verlucht zijn.
52.7.2. Onverminderd de bepalingen van artikel 65, moeten de verwarmingstoestellen zodanig opgevat en opgesteld zijn dat ze voldoende veiligheidswaarborgen bieden, rekening gehouden met de plaatselijke omstandigheden.
52.7.3. De schoorstenen en rookgangen van de verwarmingstoestellen moeten gebouwd zijn uit onbrandbare materialen en behoorlijk onderhouden worden.
52.7.4. De warmtegeneratoren, de schoorstenen en de rookgangen moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen opgesteld zijn of er zodanig van afgezonderd zijn dat brandgevaar voorkomen wordt.
52.7.5. De warmtegeneratoren met automatisch aansteekmechanisme die vloeibare of een gasvormige brandstof gebruiken, moeten zodanig uitgerust zijn, dat de brandstoftoevoer automatisch afgesneden wordt in de volgende gevallen:
- bij het al dan niet automatisch stilvallen van de brander;
- van zodra de vlam toevallig uitdooft;
- van zodra er overhitting of overdruk in de wisselaar voorkomt;
- in geval van onderbreking van de elektrische stroom, voor de warmtegeneratoren die vloeibare brandstoffen gebruiken.
52.7.6. De verwarmingsinstallaties met warme lucht moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
52.7.6.1. De temperatuur van de lucht mag op de verdelingspunten 80°C niet overschrijden;
Afwijking MB 15-01-1979: elektrische accumulatoren
52.7.6.2. De aanvoerkanalen van warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn;
52.7.6.3. Als de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt:
a) mag de te verwarmen lucht niet opgezogen worden in deze stookplaats, noch in zijn aanhorigheden;
b) moeten de openingen voor het aanzuigen of voor het terug aanzuigen van de lucht voorzien zijn van doeltreffende stoffilters die geen brandbare dampen kunnen vrijmaken;
52.7.6.4. Wanneer de lucht rechtstreeks in de generator wordt verwarmd, moet de druk van de warme lucht in de generator altijd hoger zijn dan deze van de gassen die doorheen de vuurhaard trekken.
52.7.7. In de lokalen met warme lucht verwarmd door een generator met rechtstreekse warmtewisseling, moet een inrichting automatisch de ventilator en de generator stilleggen in geval van abnormale stijging van de temperatuur van de warme lucht. Als de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt, moet die inrichting aangevuld zijn met een handbediening buiten deze stookplaats aangebracht.
Deze laatste bepaling is niet van toepassing op de generatoren met rechtstreekse warmtewisseling die elektrisch verwarmd worden.
---
De wetgeving (zie ter info onderaan) is duidelijk. In artikel 52.7.4 staat dat er geen brandbare producten in de onmiddelijke omgeving van de verwarmingsketel mogen staan.
De te nemen voorzorgsmaatregelen zijn dus afhankelijk van de aard van de aanwezige onderhoudsproducten. Brandspiritus bijvoorbeeld is zeker een brandbare stof. Er moet ook gekeken worden naar het verpakkingsmateriaal. In de meeste gevallen zal het gaan om plastics, brandbaar materiaal dus. Als algemene richtlijn zou ik adviseren dat de kuisproducten NIET in het verwarmingslokaal worden geplaatst. Indien dit absoluut niet mogelijk is, dienen ze - om toch nog conform de wetgeving te blijven - in een afgesloten kast geplaatst te worden.
---
Algemeen Reglement voor de ArbeidsBescherming
Titel II. Hoofdstuk I. Afdeling V.
Art. 52.7. Verwarming van de lokalen.
52.7.1.
a) Op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde stookplaatsen.
De muren, wanden, vloeren en zolderingen van de stookplaatsen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur of zijn gebouwd uit metselwerk, beton of andere onbrandbare materialen. Als er gebruik gemaakt wordt van vloeibare of gasvormige brandstoffen moet elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw, en tussen de stookplaats en de brandstofopslagplaats, afgesloten zijn door een deur met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur. Deuren uit hout en aan weerszijden bedekt met staalplaat zijn toegelaten. Die deuren sluiten automatisch. Ze zijn voorzien van geen enkel toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden. De stookplaatsen moeten behoorlijk verlucht zijn.
b) Stookplaatsen waarvan de bouw is aangevangen na 1 juni 1972.
De muren, wanden, vloeren en zolderingen van de stookplaatsen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur. Als er gebruik gemaakt wordt van vloeibare of gasvormige brandstoffen, moet elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw, en tussen de stookplaats en de brandstofopslagplaats, afgesloten zijn door een deur met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur.
Die deuren sluiten automatisch. Ze zijn voorzien van geen enkel toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden. De stookplaatsen moeten behoorlijk verlucht zijn.
52.7.2. Onverminderd de bepalingen van artikel 65, moeten de verwarmingstoestellen zodanig opgevat en opgesteld zijn dat ze voldoende veiligheidswaarborgen bieden, rekening gehouden met de plaatselijke omstandigheden.
52.7.3. De schoorstenen en rookgangen van de verwarmingstoestellen moeten gebouwd zijn uit onbrandbare materialen en behoorlijk onderhouden worden.
52.7.4. De warmtegeneratoren, de schoorstenen en de rookgangen moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen opgesteld zijn of er zodanig van afgezonderd zijn dat brandgevaar voorkomen wordt.
52.7.5. De warmtegeneratoren met automatisch aansteekmechanisme die vloeibare of een gasvormige brandstof gebruiken, moeten zodanig uitgerust zijn, dat de brandstoftoevoer automatisch afgesneden wordt in de volgende gevallen:
- bij het al dan niet automatisch stilvallen van de brander;
- van zodra de vlam toevallig uitdooft;
- van zodra er overhitting of overdruk in de wisselaar voorkomt;
- in geval van onderbreking van de elektrische stroom, voor de warmtegeneratoren die vloeibare brandstoffen gebruiken.
52.7.6. De verwarmingsinstallaties met warme lucht moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
52.7.6.1. De temperatuur van de lucht mag op de verdelingspunten 80°C niet overschrijden;
Afwijking MB 15-01-1979: elektrische accumulatoren
52.7.6.2. De aanvoerkanalen van warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn;
52.7.6.3. Als de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt:
a) mag de te verwarmen lucht niet opgezogen worden in deze stookplaats, noch in zijn aanhorigheden;
b) moeten de openingen voor het aanzuigen of voor het terug aanzuigen van de lucht voorzien zijn van doeltreffende stoffilters die geen brandbare dampen kunnen vrijmaken;
52.7.6.4. Wanneer de lucht rechtstreeks in de generator wordt verwarmd, moet de druk van de warme lucht in de generator altijd hoger zijn dan deze van de gassen die doorheen de vuurhaard trekken.
52.7.7. In de lokalen met warme lucht verwarmd door een generator met rechtstreekse warmtewisseling, moet een inrichting automatisch de ventilator en de generator stilleggen in geval van abnormale stijging van de temperatuur van de warme lucht. Als de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt, moet die inrichting aangevuld zijn met een handbediening buiten deze stookplaats aangebracht.
Deze laatste bepaling is niet van toepassing op de generatoren met rechtstreekse warmtewisseling die elektrisch verwarmd worden.